Voogdijstraat, zusters Urselinen

In de laatste week van augustus werd Roermond toneel van grote bedrijvigheid. Duizenden Duitse soldaten werden in de stad ondergebracht; veel scholen moesten elders een heenkomen zoeken. Ook een paar klassen van onze lagere school werden weer de dupe. De rest van onze lagere school begon op 1 september.

Dinsdag 5 september. Op dinsdag 5 september zouden onze overige scholen beginnen. Zouden de internen terugkomen vroegen we ons in spanning af. Gelukkig hadden de vele ware en valse berichten over de vorderingen der Geallieerden, de verovering van Breda, tot gevolg dat alle internen thuis bleven. Aan de externen werd na de Mis ter ere van de Heilige Geest medegedeeld, dat het begin van het schooljaar tot nader order was uitgesteld. De geruchten over de naderende bevrijders hadden ook tot gevolg, dat alle ‘Lagers’ zoals ons klooster leeggehaald werden. Met koortsachtige haast werd er gewerkt; dag en nacht reden de vrachtauto’s af en aan; met het bekende geschreeuw, om de goederen, ter waarde van millioenen, naar Duitsland in veiligheid te brengen. Ook onze HBS cour stond vol voertuigen, evenals de hoofdstraten in de stad. Hals over kop vluchtten de Duitse soldaten uit Frankrijk en België, onder andere via Roermond, om naar het grote Vaderland terug te keren. Zij maakten daarbij gebruik van alle mogelijke voertuigen, tot kinderwagens toe. Menigmaal waren die vluchtende troepen en die auto’s met goederen het mikpunt van Geallieerde beschietingen en bombardementen, zodat we dikwijls – eens zelfs drie keer in één nacht – over de volle HBS cour ons tussen de auto’s door moesten heen wringen, naar de kelder, want we woonden nog in de Montessori, die geen geschikte kelder bezat. De aanwezigheid van een flinke benzinevoorraad van de Duitsers op onze tennisbaan vergrootte het gevaar, ook voor ons terrein. In de omgeving was het nogal eens raak: een munitietrein werd gebombardeerd; de ontploffingen waren nog lang hoorbaar; ook een militaire trein en een andere personentrein en de spoorbrug van Buggenum werden getroffen. Op een avond liep het gerucht, dat de Duitsers ons klooster in brand zouden steken, omdat ze niet alle goederen op tijd eruit konden krijgen. Directeur Rölkens naar Herr Schlüter (Oberzahlmeister van het Lager, katholiek); deze stelde ons gerust, als niet alles tijdig vervoerd kon worden, dan zou de rest buiten verbrand worden. Intussen werd Roermond door de Duitsers in staat van verdediging gebracht, de bruggen geladen, op verschillende plaatsen afweergeschut, enz.

Zaterdag 9 september. Voor dag en dauw werden we door ondeugend lachende gezichten gelukgewenst. Op de vraag: ‘Waarom?’, het verbluffende antwoord: We zijn Duitsers geworden, Rijksduitsers, het staat aangeplakt op het stadhuis en op de hoeken van de straten. We hebben een Duitse burgemeester, de Heer Lorensen. We behoren tot de kring Düsseldorf. Het schaterend lachen was niet van de lucht! U ziet dus hoe blij wij waren, als medeburgers van het grote Vaderland te worden opgenomen!

Dinsdag 12 september. Een nieuw plakkaat van onze Duitse burgervader: Alle mannen tussen 14 en 60 jaar moeten, met een schop gewapend, om half 7 present zijn op de Markt, om langs de Maas grachten te graven. Volgden de nodige dreigementen: er zal razzia gehouden worden; als de mannen niet verschijnen, worden vrouw en kinderen meegenomen, en naar Duitsland gevoerd om daar te werken. De schrik dreef ongeveer 300 mannen marktwaarts. Dat waren er 300 teveel, maar de Duitsers dachten er anders over. Van toen af begonnen de razzia’s.

Zondag 10 september. Alweer vond er een razzia plaats. Veel mannen werden op weg naar de kerk opgepikt. Gevolg: alle mannen moesten onderduiken, dus geen krant meer, geen levensmiddelen thuis bezorgd, enz. Wat erger was: we hadden ook geen licht meer, geen gas en dikwijls geen waterleiding. Dan kwamen de Roermondenaren met emmers en kannen bij de pomp in de kelder van het klooster water halen, hetgeen aanleiding gaf tot de nodige knoeierij: bijna de hele dag dreef de kelder!

Vrijdag 15 september. De bewoners van de Kapellerlaan moesten voor enige dagen evacueren; ook de Brugstraat moest eraan geloven. De zusters, die nog in de stad sliepen, verhuisden voor de veiligheid naar de HBS of Montessori. Ons klooster was eindelijk leeggekomen, en de bewoners waren vertrokken. Verschillende zusters gingen er heen om te redden wat er van onze meubels nog aanwezig was. Ze hadden weten te verhinderen, dat het ameublement van onze logeerkamer op Duitse wagens werd meegenomen. Ook het Roermondse gepeupel profiteerde om te stelen waar het kans zag. De mensen waagden zich zelfs op ons terrein, maar gelukkig werd door de Duitsers flink ingegrepen; de diefstal zou met de kogel gestraft worden! Bij haar rondgang door het klooster zagen de zusters tevens, dat het ontzettend vuil was: op de grond geen stro maar hooi, daartussen etenswaren en de rest ….. In kasten en op de vensterbanken dezelfde taferelen. Alle WC’s kapot of verstopt. Op diverse plaatsen overstroming, enz. De Duitsers stuurden er oude mensen heen om te poetsen.

Al die dagen verkeerden we natuurlijk in grote spanning: zouden de bevrijders nu gauw komen? Zou het leger van Weert naar hier komen, of naar Eindhoven gaan? Helaas, maandenlang zouden we nog moeten wachten, terwijl de bevrijders zo dichtbij waren.

Maandag 18 september. Een staaltje van de Duitse methode: twee Russische vrouwen brachten in de kelder van het Bisschoppelijk College een kind ter wereld. Daags tevoren waren ze nog gedwongen met de spa te werken!

Op 19 september werden ook de meisjes opgeroepen: ze moesten aardappelen rooien. Monseigneur ontving een dreigbrief: als de meisjes niet op kwamen dagen, nam men gijzelaars uit alle klassen der bevolking, óók priesters. Behalve mannen moesten dus voortaan ook de priesters en de meisjes onderduiken. De mensen waren down en de straten leeg. Enkele goede bekenden hadden bij ons hun toevlucht gezocht, maar ook de kloosters zouden doorzocht worden, dus weer een schuilplaats zoeken. Te midden van alle angst en droefheid gingen Moeder en Moeder assistente naar Monseigneur om hem te feliciteren met het koperen jubileum van zijn Bisschopswijding. Monseigneur zag er zeer bezorgd uit.

In deze tijd verbleven er dikwijls Duitse troepen voor enkele dagen in ons klooster op hun doorreis terug naar Duitsland. Gelukkig troffen we er ook goede katholieken bij aan, die ’s morgens in alle vroegte over de muur klauterden om bij ons in de Heilige Mis te kunnen komen. We leefden tussen de soldaten.

Zaterdag 23 september. Het bericht deed de ronde, dat de Duitsers de Maasbrug zouden laten springen, want de Engelsen waren in aantocht! Het waren loze geruchten, de bevrijders kwamen niet! Een hevig bombardement bezorgde ons een scherf op de HBS zolder. Dat was voor de zusters en meisjes die daar sliepen een sein om een veiliger plek op te zoeken. Ze verhuisden dan ook naar het natuurkundelokaal, gelijkvloers.

27 september. Het gevaar werd steeds dreigender. Huiszoekingen, kanongebulder en bombardementen waren niet meer van de lucht.

Op maandag 2 oktober kwam er een onderofficier, die een lager klaar moest maken voor 85 soldaten. Er moest ook gekookt worden. Weldra brandde de grote keukenkachel en dampten onze ketels. De volgende morgen stond de voordeur open: het klooster was leeg en de ketels waren weg.
We voelden dagelijks méér verschrikkingen van de Duitse terreur. De vrouwen trokken er op uit om bij de boeren levensmiddelen te halen, maar alle voertuigen, fietsen, handkarren, zelfs bolderwagens werden door de Duitsers ingepikt. Het was een ellende, de mensen waren troosteloos! Maar ook komische taferelen ontbraken niet: Barones van Lamsweerde was op een zekere dag op straat te zien, een handkar voortduwend, waarop een kachel. Haar echtgenoot werd door de Duitsers gedwongen om in het slachthuis te werken, en men zag hem, zwoegend met een geslacht varken voorbijtrekken, terwijl de zweetdruppeltjes van zijn gezicht gutsten.
Ook een of meer van onze zusters gingen er bijna dagelijks met een van onze meisjes op uit, om melk, eieren, groenten, aardappelen en fruit te bemachtigen. Wij allen vergezelden haar met ons gebed, want dat was een gevaarlijke onderneming. Gelukkig glipten ze er telkens met de handkar tussendoor, ofschoon ze soms benauwde ogenblikken beleefden. Op zekere dag kwamen ze met een volgeladen handkar huiswaarts, toen een vrachtwagen met SA mannen hen voorbijreed en even verder stopte. ‘Wacht’ zegt zuster Leonarda, ‘dat is voor ons, als dat maar goed afloopt!’ En jawel ‘Controle!’ klinkt het bars. ‘Was haben Sie in den Koffer?’ ‘Brood en eieren voor onze zieken.’Hij betastte heel even vluchtig de inhoud en …. ‘In Ordnung! Heil Hitler!’Hij had niet gemerkt, dat er, goed weggestopt, ook een braadworst in het koffer zat.

De klok werd een uur teruggezet. Een ramp voor Roermond! Om half vijf, vijf uur al donker en géén licht in huis terwijl er zoveel werk was. In de avondrecreatie kregen we een carbidlamp die drie uur kon branden. Zo zochten we op allerlei wijzen in onze behoeften te voorzien. De schoenennood bijvoorbeeld werd althans gedeeltelijk verholpen door een oude autoband, die de Duitsers hadden achtergelaten, te versnijden voor schoenzolen.
Intussen werd Roermond steeds meer geisoleerd, de voorraden raakten op, de boeren werden beroofd van hun vee; de mannen durfden zich niet op straat te vertonen. Vooral de moeders met kleine kinderen hadden het hard te verduren. Ze wisten thans niet aan voedsel te komen. Men kon op straat hartverscheurende taferelen meemaken.

Donderdag 5 oktober. Met zuster Edeltrudis naar het ziekenhuis. Eind augustus pas thuisgekomen werd zij eind september weer ziek. De dokter constateerde weer pleuritis. De ziekenauto was door de Duitsers in beslag genomen zodat zij vervoerd moest worden op een wagentje van de luchtbescherming.

6 oktober. Eerste vrijdag in onze kapel. Om 11 uur een vreselijke slag, onmiddellijk gevolgd door een tweede en een derde. Alles vliegt in de richting van de kelder, de een nog bleker dan de ander. In minder dan geen tijd hoorden we roepen: ‘Bommen op het huis van Ament, het is een puinhoop en het brandt helemaal uit!’ Nog meerdere huizen hier in de buurt waren getroffen, maar al gauw bleek dat de familie Ament het meest getroffen was. Om 12 uur had men de lijken van twee zoontjes en de dienstbode onder de puinen te voorschijn gehaald. Treesje en een andere zoon waren verwond naar Gubbels gebracht. Mevrouw en Elly werden nog vermist. Mevrouw vond men geheel verkoold om 14 uur. De vader stond versuft alsof hij geen enkele gedachte meer kon vormen. Elly – oud leerlinge van de HBS – werd pas twee dagen later teruggevonden. Bij Cartigny was de toestand minder ernstig. Daar werd een moed aan de dag gelegd die bewondering afdwong. Terwijl men de oudste zoon onder de puinen vandaan haalde, riep de moeder: ‘Jongen, zeg maar: Mijn Jezus, barmhartigheid’. Gelukkig kwam hij er met een sleutelbeenfractuur en lichte verwondingen vanaf. Nog een leerling van de Mulo en twee mannen kwamen bij dit bombardement om. In de hele omgeving waren de meeste ruiten stuk; ook wij kwamen er in dat opzicht niet zonder kleerscheuren af.
In de zenuwachtige toestand waarin de ramp van die morgen veel zusters gebracht had, werden we telkens opgeschrikt door vliegtuigen en kanonnen, en vlogen dan naar de kelder. Ook de nachten waren in het algemeen zeer onrustig.

8 oktober. De zuster en het meisje, die naar Asselt gegaan waren om melk te halen, verrasten ons bij thuiskomst met het nieuws dat de boeren de koeien mochten behouden. De ontvoerde koeien moesten op de respectievelijke stallen worden teruggevoerd omdat – schrik niet – zo’n plundering niet toegestaan mocht worden op Duits gebied en daar behoorden Roermond en omstreken immers toe. Tegen de avond hoorden we het ontstellende nieuws, dat de Duitsers 1.400 onderduikers opbrachten van de verschillende dorpen aan de overzijde van de Maas. Om 06.00 uur trokken de arme slachtoffers over de Maasbrug, gevolgd door schreiende moeders, vrouwen, zusters, enz. Ze werden aan het station in beestenwagens geladen om naar Thüringen vervoerd te worden. Het afscheid was hartverscheurend. Verschillende mannen en jongens, die er hier in Roermond die zondagmiddag een wandelingetje op gewaagd hadden, werden van alle kanten gewaarschuwd, ze stoven uiteen en vlogen binnen in de dichtstbijzijnde schuilplaats. Zo liet een vijftal zich door de doodgraver in de Bisschoppelijke grafkelder sluiten. Ook bij ons kwamen er binnen, klommen over de poort en vlogen tot is ons rookhok (eigenlijk bestemd om vlees te roken). De toestand werd onhoudbaar voor de mannen. Waar ze moesten verschijnen, zoals in de Zondagsmis, bij begrafenissen, werd door de Duitsers de gelegenheid waargenomen om ze op te pikken. Gelukkig werden de mannen van de verplichting tot Mishoren gedispenseerd. Bij begrafenissen zag men uitsluitend dames achter het lijk. Ook priesters durfden zich enkele dagen haast niet op straat te vertonen.

Dinsdag 10 oktober. Op deze dinsdag was de plechtige uitvaartdienst en begrafenis van de slachtoffers van 6 oktober. Ook enkele klassen van Lagere- en Muloschool waren met een paar Mères aanwezig. In de stoet zag men onder andere een dertigtal priesters. De Zijne Eminentie Heer Deken droeg de Requiemmis op. Monseigneur Lemmens volgde de dienst op het priesterkoor en verrichtte zelf de absolutie. Bij het uitdragen van de lijken stond der Heer Ament recht, terwijl zijn dierbare overledenen hem voorbijgingen, zei hij elk van hen met een hoofdbuiging en een kruisje het laatste vaarwel. ’s Middags na de recreatie trokken twee Mères er op uit om wat gist. Tot vijf uur gingen ze van de ene winkel naar de andere en brachten mee ….. twee ons.

Woensdag 11 oktober. Onze bakkerij werd opgeheven. De briketten moesten we afstaan. Alleen enkele grote bakkerijen in de stad mochten blijven, de andere bakkers gingen daar ook voor hun klanten bakken. Het was voor ons een offer, te meer omdat de droogkast van de wasserij boven de bakkerij gelegen, nu ook niet meer kon functioneren, maar we brachten het graag, omdat het in het algemeen belang van de burgers gold.

Donderdag 12 oktober. Weer een zwarte dag voor Roermond. Honderd SS-mannen waren gekomen met de opdracht, razzia te houden. De straten boden een treurige aanblik: mannen voorzien van een deken, werden naar het station gedreven, schreiende bloedverwanten er achter aan; een jongen met de handen aan het stuur van een fiets gebonden; ook de mannen van brandweer en luchtbescherming moesten mee. De soldaten drongen tot in kerken en kloosters. Tot bij de Communiebank haalden ze hun slachtoffers weg. Ook bij ons in de Montessori verschenen er vier om ‘Männer’ te zoeken. Toen ze ook in de kelder, waar het pikdonker is, wilden gaan zoeken, vroegen ze aan Moeder, het licht aan te knippen. Op het antwoord: Wij hebben immers geen electrisch licht, klonk het ‘Es ist schon gut!’ en vertrokken. Een paar andere SS’ers, jonge kereltjes nog, kwamen aan de HBS met hetzelfde doel. Toen hun duidelijk gemaakt was, dat ze in een school beland waren, maakten ze rechtsomkeer. Toen de baan weer veilig was – wij hadden al die maanden ook meerdere onderduikers – en het gebeurde nog eens tot ons aller genoegen werd geïllustreerd, zei er een ondeugend: ‘Toen de Grünen voor de kelder stonden, wilde ik al met een nachtpitje toeschieten om bij te lichten!’

Vrijdag 13 oktober. In de voormiddag weer een hevig bombardement. De Maasbrug werd door de Engelsen getroffen. Verschillende Zusters in de Montessori, die niet meer zonder gevaar naar de HBS kelder konden vluchtten angstig onder de tafel. In haar zenuwachtigheid begon Moeder een gebedje voor de overledenen, terwijl ze er een bedoelde voor zelfbehoud. Op Moeders: ‘Barmahrtige Jezus, geef haar de eeuwige rust’, komt als antwoord ….. een onderdrukt lachen.

15 oktober. Hoe de koorgang onder de Hoogmis was? Och, vraag er niet om, als U weet, dat we allen de adem inhielden van de spanning bij het hevig granaatvuur in onze nabije omgeving. De hele dag weer veel Tommies in de lucht. Ze hadden het onder andere gemunt op het afweergeschut op de Maasnielderweg. Ze troffen doel, maar ook een paar omliggende huizen werden vernield: vier doden en een zwaargewonde. De zuster die er zoals gewoonlijk op uit ging om melk te halen, maakte van nabij deze gebeurtenissen mee. Vier keer moest zij ergens schuilen. Wij allen zaten over haar in angst, maar tegen half drie kwam ze behouden terug, vol van hetgeen ze beleefd had.

Vrijdag 20 oktober. Ofschoon het zoals steeds erg onrustig was in de lucht, zetten we het feest van onze grote Patrones in de kapel met breviergebed in; traditiegetrouw las Vader Bisschop op het feest de Heilige Mis, gevolgd door gezamenlijk ontbijt. De toespraak van Zijne Heilige Eminentie werd weer gekenmerkt door drie woorden: klein – rein – gebed voor de priesters. Omdat we de volgende dag – 4e zondag van oktober – algemene Missiedag zou zijn, hadden we ’s avonds een lezing van Moeder Assistente over onze Missie in Amerika.

De volgende week leefden we weer voortdurend in spanning: er was weer razzia aangekondigd, dus we verkeerden in zorg over onze ‘jongens’. Van nu af ontvingen ze, wanneer ze dat wensten, de Heilige Communie in de gymzaal, waar ze in deze tijd een schuilplaats hadden. Directeur Rölkens bracht hun Ons Heer, zonder rochet of stola. Niemand merkte er iets van.

25 oktober. Een veelbewogen dag.’s Morgens om half zes werden we opgeschrikt door een brandend vliegtuig, dat vlak over ons heen ging. Vanwege het voortdurende luchtgevaar werd het raadzaam geacht, niet meer in de Montessori te blijven; we verhuisden dus naar de HBS. De docentenkamer werd als refter ingericht, de directeurskamer werd Moeders bureau, het zusterskamertje diende als slaapkamer voor Moeder en Moeder Assistente. Wij allen sloegen onze tenten op in de klassen.
Die dag werd Roermond getroffen door een onverwachte ramp, dat verschillende straten moesten evacueren. Van allerlei miseries kon men daarbij getuige zijn: kruiwagens, kinderbolderwagentjes, enzovoort volgeladen met het hoognodige; moeders met zes, zeven kinderen – wier vader naar Duitsland vervoerd was – liepen door de straten, zoekende naar een onderkomen. Ook in ons klooster kwamen verscheidene evacuees, onder andere postbode Van Gorp, met vrouw en zeven kinderen, het oudste 8 jaar, de jongste een tweeling van een jaar, terwijl het achtste kind werd verwacht.

28 oktober. Weer een hevig bombardement, waarbij de Maasbrug voor de tweede keer getroffen werd. Er vielen 12 slachtoffers. In één gezin bleef niemand over dan een driejarig kind. In de namiddag weer een bombardement; de kathedraal werd zó beschadigd, dat ze voorlopig niet meer gebruikt kon worden. Het gevolg was, dat vanaf Allerheiligen onze kapel dienst deed als parochiekerk, verschillende andere kapellen eveneens.

Dinsdag 31 oktober. De zuster die de boer op was geweest naar Asselt en Swalmen, kwam terug met de boodschap, dat daar de boeren al hun vee moesten afstaan. De Duitsers hadden blijkbaar weer vergeten, dat wij Duits gebied waren! Bij een boer werden 12 van de 14 koeien meegenomen, 3 varkens en een paard. Er viel niets tegen te doen. De berooide boeren zwegen, en balden de vuist in de zak.

Zaterdag 4 november. We werden weer overvallen door een bombardement. Nauwelijks hadden we het gevaar nabij horen komen en waren we naar de kelder gevlogen, of de bommen vielen, slechts enkele meters van ons af, op de speelplaats van de Paredisschool. Wij kwamen er weer vanaf met wat kapotte ruiten.

5 november. De Tommies deden ons meermalen opschrikken. We vernamen allerlei jobstijdingen, die ons met de getroffenen deden meelijden. Zo hoorden we, dat er in Posterholt een angstwekkende huiszoeking was gehouden en dat er in Venlo veel doden waren te betreuren door het bombardement. Ook hadden we vernomen, dat Venray zo zwaar getroffen was, maar we bleven hopen, dat die berichten overdreven waren.

6 november. Alweer een verwoede razzia, deze keer op radio’s, fototoestellen, schrijfmachines en dekens. Wij zorgden op tijd een en ander in veiligheid te brengen. Het was zo opvallend dat die razzia’s altijd van tevoren aangekondigd werden. Blijkbaar wisten er een paar van de ondergrondse de Duitse plannen te beluisteren, Erger was het nieuwe bevel: alle mannen moesten zich op het stadhuis melden. Wie ervoor in aanmerking kwam, zou als Ausweis een rode kaart krijgen. Als er aan deze oproep geen gehoor gegeven werd, zou er een razzia volgen met ‘doeltreffende maatregelen’. Wat zou het Duitse brein nu weer uitspoken?, vroeg men zich af en men rilde bij de gedachte, want zeker was: onze Roermondse mannen verschijnen niet!

Dinsdag 7 november. Weer een jobstijding: Echt moet evacueren, met nog een paar andere dorpen. De arme evacuees zouden gedeeltelijk bij onze Zusters in Posterholt komen, die ook al veel soldaten in de school hadden.

11 november. Op het punt naar de kapel te gaan voor het gewetensonderzoek, hoorden we ineens vliegers in de lucht, van alle kanten door afweergeschut beschoten. Het was een oorverdovend lawaai. Maar het zou nog erger worden: daar vielen bommen vlak in de buurt. Gelukkig konden we allen op tijd in de kelder vluchten, maar ook daar was het angstig. Bom op bom hoorden we neerkomen, en we baden met een ongekende vurigheid. Al gauw vernamen we allerlei berichten: in verschillende straten zijn de huizen tot puin en de bewoners er onder bedolven .In een huis aan de Veldstraat 9 doden, de kinderafdeling van de Zusters Stenen Trappen ingestort, enz. Daar komt onze kolenhandelaar Wulms met zijn snikkende vrouw om bij ons onderdak te vinden: zijn huis is onbewoonbaar. We wilden een glas fris water geven om haar te kalmeren, maar jawel: de waterleiding weigerde. De watertoren was getroffen, dus de hele stad zonder water. Meerdere families kwamen bij ons onderdak vragen, veel daklozen werden door de Evacuatiecommissie in ons klooster ondergebracht en wij waren blij te kunnen helpen. In ons klooster in de Voogdijstraat was veel ruimte; ieder zocht er een paar vertrekken, bij voorkeur in de kelder, want men was angstig geworden. Een bezwaar was de afwezigheid van schoorstenen, maar iedereen nam zijn toevlucht tot het woonwagensysteem: de kachelpijp door het raam. Men was op dit gebied al heel wat gewend. Zo bijvoorbeeld de familie Serrarens. Toen er geen gas en electriciteit meer was, zaten ze met de puzzels: hoe voor het eten te kunnen zorgen. Acht dagen lang zagen ze daar geen kans toe. Daarna kregen ze van de diverse buren voor bepaalde tijden het gebruik van hun kachel. Zo konden ze bij de een aardappelen koken en bij de tweede de soep en de derde koffie zetten. Tenslotte kwam er uitkomst, doordat ze een kanon voor hun huis kregen moesten ze naar elders vertrekken. De directeur van het College bood hun een kamer aan. In dat ene lokaal sliepen de leden van vier verschillende families verscheidene nachten op de grond. Erger dan dat behelpen was, dat er enkele families in ons huis kwamen, die niet zeer gunstig bekend stonden; ook de aanwezigheid van mensen die tot het uitschot van Roermond behoorden, maakte het voor de anderen minder prettig en was ook niet in het belang van het klooster.
Alweer zag men die dagen in de straten het droevige tafereel van wrakke karretjes, waarop de mensen het huisraad dat ze onder het puin nog gered hadden, in veiligheid brachten. Men moest daarbij de dapperheid bewonderen, waarmee de getroffenen na een korte tijd, dat ze naar het scheen de moed kwijt waren, weer opveerden en met ongekende energie de handen aan het werk sloegen. Intussen steeg het aantal doden als slachtoffers van deze ramp tot 37. De kapel van het Voogdijgesticht was ook onbruikbaar geworden; de rector kwam bij ons een lokaal vragen om het als kapel in te richten; het moest plaats bieden aan 300 jongens. De grote zaal van het internaat werd tot mijn grote tevredenheid toegewezen. Zeventig voogdij jongens zochten en vonden bij ons bovendien een veilige slaapplaats, in de kelder. Ook meerdere zusters bleven van nu af de hele nacht in de kelder doorbrengen.

Dinsdag 14 november. Vader Bisschop kwam onze evacuees bezoeken. Als een vader informeerde hij naar alles, en had voor ieder een woord van opbeuring en troost. Bij zijn vertrek beloofde Monseigneur spoedig terug te komen.

15 november. Er stonden 50 Duitse tanks in de stad. De schrik sloeg iedereen om het hart. Gelukkig vertrokken ze weer spoedig, maar men vertelde dat het groot offensief door de Geallieerden in ons land was ingezet, dat bij Susteren de Amerikanen door de Duitse linies gestoten waren, en dat we de bevrijding nu spoedig konden verwachten. Van alle kanten werd ons aangeraden, de komende nacht in de kelder te gaan slapen.

Kelderleven.
’s Avonds trok iedereen met dekens, kussens en wat haar verder nog van nut kon zijn, naar de kelder. De matrassen of strozakken werden zusterlijk naast elkaar op de grond gelegd, en in minder dan geen tijd lagen allen even zusterlijk naast elkaar. De HBS kelder is niet groot; het was dan ook een hele toer, om alle Zusters en daarbij onze gasten, die gaandeweg in aantal toenamen, een slaapplaats te bezorgen. Elke morgen werden alle matrassen in een hoek van de keldergang opgestapeld, kussens en dekens weer naar boven gebracht, stoelen naar beneden gehaald en het keukentje tot kapelletje ingericht. Ditzelfde vertrek diende tevens als refter en recreatieplaats. De grootste puzzel was het koken. Dat was al begonnen in september toen we geen gas meer hadden. Aanvankelijk werd toen gekookt op een fornuisje in het washuis, met afmetingen van enkele vierkante meters. Later werd het te gevaarlijk om telkens buiten te lopen, zodat er een fornuisje werd geplaatst in het keukentje in de HBS kelder, daar was geen schoorsteen, dus ging de pijp door het raam. Toen echter het kelderleven voor goed begon, half november, moesten de ramen van de HBS kelder afgedekt worden met zandzakken, zodat er weer op een ander middel gezonnen moest worden om de rook er uit te krijgen. Nu werd het fornuisje in de verwarmingskelder geplaatst, de pijp werd geleid in een van de beide verwarmingsketels, en zo sukkelde men verder. De keukenzusters verdienden er de hemel met hun geploeter. Één fornuis met één kookgat om te koken voor 40 Zusters en ongeveer 40 gasten. Dag-in dag-uit midden in het kolenstof, en dat vier maanden lang. Het meest bewonderenswaardige is, dat er aan tafel van die behelperij niets te merken was. Ook in andere bedieningen had met het verre van gemakkelijk. De wasserij was een plaatsje van een paar vierkante meter onder de open veranda van de gymzaal, dus in weer en wind en bij alle gevaren buiten. En hoe behielpen zich de Zusters die moesten lezen, schrijven of handwerken? Och, die gingen in het kapelletje om een tafel zitten, zetten er een kaars op en probeerden zo hun werk te doen. Er werd nogal eens hardop gezucht. Is het een wonder? Ja, het kelderleven vroeg ons veel offers, maar het had ook zijn bekoorlijkheden. Zijn mooiste zijde bood het ons in de vroege morgenuren. Als de Heilige Mis begon, knielden de weinigen die er een plaatsje konden vinden, in het kapelletje op een stoel of op de grond, en de overigen - zusters en evacuees - gingen in de donkere gang op de stoelen zitten, die tegen de muur waren gezet. Bij het uitdelen van de Heilige Communie kwam de priester de rij langs, bijgelicht door de kosteres. Het was indrukwekkend, dat morgenoffer: iedere dag opnieuw verplaatste het ons in de tijd van de catacomben. Jammer dat we Ons Heer niet gedurende de hele dag bij ons hadden. Die gunst kwam Vader Bisschop zelf ons verlenen op 3 januari. Wat we nooit hadden kunnen dromen, is toen werkelijkheid geworden: we baden niet alleen, maar we aten, we hielden recreatie. Met een groot gordijn konden we het altaar scheiden van de rest. Als we ooit gevoeld hebben, dat de Heilige Kerk een Moeder is, dan was het in deze dagen.